|
Hooghuis (Sint Katelijne Waver 2005)Nr. 200, Z.G. "hooghuis" gelegen aan een heden op de snelweg doodlopend Z.O.-deel van de Hooghuisweg, opgetrokken in de eerste helft van de 16 de eeuw, vermoedelijk ca. 1500. Eertijds deel van een hoeve die in archivalische bronnen uit de 17 de eeuw achtereenvolgens Wijnants-, Mols- en Torfhoeve werd genoemd. In een schepenakte van 1615 omschreven als "hoeve metten steynen huijse, schuere, stalle, hoevenvuer, borreputte, gronden ende allen andere toebehoorten …". Vermoedelijk werd in de loop van de 17 de eeuw tegen de Z.W.-gevel van het “hoogdeel” een haaks volume onder zadeldak aangebouwd (cfr bouwsporen in situ), mogelijk een keuken of een stookplaats die in de 18 de en de 19 de eeuw (o.m. ca 1876) grondig aangepast werd tot de huidige constructie.Midden 18 de eeuw was er een belangrijke verbouwing waarbij het open karakter van de 16 de-eeuwse vensterschikking verdween en een nieuwe deur werd aangebracht. De 18 de-eeuwse aanpassing hadden eveneens een impact op het interieur: d.m.v. een boogconstructie van het “hoogdeel” naar het 17 de-eeuwse bijgebouwtje werd de begane grond opengewerkt, kruisvensters werden gedicht voor het bouwen van nieuwe schouwlichamen en de laatgotische trappen werden verwijderd ten voordele van een nieuw circulatiesysteem tussen het “hoog- en laagdeel”. In de 19 de eeuw werden nogmaals vensters aangepast en werd er gewerkt aan balklagen en binnenschrijnwerk. De ten Z.O. aangebouwde schuur, gesloopt in 1988, en het aanbouwsel aan de hele Z.W.-zijde klimmen op tot een grondige verbouwing van ca. 1876 en veroorzaakten een architectonische schaalverandering van het laatmiddeleeuwse concept door het onder één dak brengen van het lage gedeelte en het aanbouwsel en door de monumentaliteit van de schuur. Vervallen bak- en zandstenen gebouw onder steile (Vlaamse) pannen, in architectonische verhoudingen, structuur en details aansluitend bij de laatmiddeleeuwse burgerlijke bouwkunst. Hoofdvolume van twee traveeën en twee bouwlagen met nagenoeg vierkante plattegrond en Z.O.-trapgevel met bewaarde aanzetten van de overhoekse topstukken, ten N.W. aansluitend lager volume van drie traveeën en één bouwlaag met een ruime halfgrondse keldering. De daktimmers, de interieur- en gevelbehandeling wijzen op een gelijktijdige bouwperiode van de beide volumes. Verankerde lijst-, trap- en puntgevels met speklagen, hoekblokken, steigergaten en deels gedichte kruis-, klooster- en bolkozijnen, voorts aangepaste rechthoekige muuropeningen. Hoog volume met gecementeerde N.W.-puntgevel op schouderstukken, Z.O.-trapevel met overhoekse topstukken en gedichte duivengaten ter hoogte van de eerste geleding. Verspringende N.O.-lijstgevel met keldervenster en 18 de-eeuwse rococodeur. Schouderboogdeur in groen geschilderde arduinen omlijsting onder sierlijk bovenlicht let rocaillemotief en brede gebogen waterlijst, N.W.-tuigevel met rechthoekige keldervensters en gedichte opkamervensters. Eenvoudige bakstenen Z.W.-gevel met rechthoekige vensters. AROHM, ROHM Antwerpen, ML, Restauratiedossier opgesteld door J. Serneels.
Vondsten onder de macadamHet Hooghuis te sint-Katelijne Waver, aan de Mechelse steenweg, werd na een leegstand van decennia gerestaureerd om daarna als kantoorgebouw in gebruikt genomen te worden. Naar aanleiding van deze restauratie werd, na enkele omzwervingen, aan de Mechelse Vereniging voor Stadsarcheologie (MVSA) gevraagd een archeologisch onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek zou plaatsvinden op een locatie vlak naast het huidige gebouw. Omdat het Hooghuis echter het enige overgebleven deel van een boerderij is, en geen gebouw op zichzelf was, was de kans zeer groot dat we wel degelijk iets zouden vinden. De vraag was alleen wat. Zowel ontstaan, groei en verbouwing als de soms letterlijke ineenstorting van het complex is verspreid over vele honderden jaren. Even grasduinen in de geschiedenisDe vroegst bekende geschreven bronnen dateren van 1615: in een schepenacte van 1 december van dat jaar spreekt men over het bestaan van de Wijnantshoeve die verschillende percelen omvatte (samen 24 bunders of 31,2 hectaren groot), verdeeld over verschillende erfgenamen. Vanaf januari 1633 ging Gilles Smets, een Mechelse koopman, over tot het aankopen van de verschillende percelen en delen van de hoeve, toen de naam “Torfhoeve” droeg. “Torf” is oud Nederlands voor turf, afgestoken plaggen veenaarde gebruikt als brandstof. Op 23 april 1633 is de hoeve en de bijhorende gronden volledig in zijn handen. Ze blijft één geheel onder één eigenaar, al dan niet verhuurd, verpacht, uitgeleend, tot de huidige eigenaar, de Familie De Groof – De Munter, het koopt op 13 mei 1942. Architecturale en bouwhistorische bronnen plaatsen het stenen gedeelte rond 1500, dit o.a. op basis van de bak- en zandsteen architectuur van het gebouw. De architecturale kenmerken duiden op de hoge stand van de eigenaars over de verschillende eeuwen. Zo beschikt het gebouw over een dubbele duiventoren. De aanwezigheid van een herenkamer en de later aangebrachte rococo deurstijl duiden eveneens op de status van de eigenaars. Ten slotte is de zuiverheid van de opbouw en afwerking in combinatie met een uitzonderlijke dakconstructie een bijkomend bewijs dat er niet gekeken werd op een toenmalige gulden of frank. Wanneer de familie De Groof in oktober 2001 een bouwaanvraag indient voor zowel een restauratie als nieuwbouw van het Hooghuis en een bestemmingswijziging van hoeve naar kantoorgebouw verkeert het pand al in een vervallen staat. Bij de aanvang van de werken in het voorjaar van 2005 dringt een archeologisch onderzoek zich op, gezien de acute bedreiging die de werken vormen voor de site. Uiteindelijk krijgt de MVSA, onder toezicht van de administratie Monumenten en Landschappen, de taak toegewezen om tijdens het bouwverlof een archeologisch noodonderzoek uit te voeren op de bedreigde plaats. Naast het Hooghuis zou namelijk een kelderverdieping worden gebouwd: het “Laaghuis”. Voor een uitbreiding van het onderzoek naar het Hooghuis zelf, in de vorm van een muurarcheologisch onderzoek, werd om veiligheidsredenen geen toestemming gegeven. Verder ontbrak de tijd en beschikte de MVSA niet over voldoende vrijwilligers om zowel het archeologisch onderzoek als het muuronderzoek tijdens de korte periode van het bouwverlof uit te voeren. Het bestuderen van kadasterplannen en archiefstukken toonde een rijke bouwgeschiedenis, en de verwachtingen waren dan ook gespannen. Het hedendaagse terrein wordt doorsneden door een afgesloten openbare asfaltweg, die opnieuw privé-grond geworden is kort na de aanleg van de huidige Mechelse ring in 1993. De weg loopt vlak lang het Hooghuis en dus ook op de bedreigde zone. Deze asfaltlaag met bijhorende kiezelfundering werd machinaal verwijderd om het terrein beschikbaar te maken. Een aanbouw aan het Hooghuis werd bij de aanvang der werken, en dus voor er een muurarcheologisch onderzoek kon gebeuren, verwijderd om plaats te maken voor een stelling. De resten van deze afgebroken muren werden bij het opschaven van het terrein mee opgenomen in de opgraving. Witte faienceDie eerste opschaving gaf al veel resultaat. Meerdere constructies bleken bij de afgebroken aanbouw te behoren. Verder werden resten aangetroffen van een afgeboorde weg bestaande uit kasseien en kalksteenblokken, die in het zuidwesten geflankeerd werd door twee langwerpige puinlagen. Het materiaal dat zodoende vrijkwam was enorm divers (aardewerk, metaal, glas, munten, botmateriaal, …) en bevatte enkele zeer mooie stukken als een mes met een versierd benen heft. Over de gehele site, met uitzondering van de pas afgebroken aanbouw, was het terrein bezaaid met kleine stukjes vroeg 20 ste-eeuwse witte faience. Om een beter zicht te krijgen op de nog te verwachten lagen werd een sleuf over de gehele breedte van de site uitgegraven tot op de moederbodem. Het resulaat was simpel: er was geen tweede niveau. Het eerder gevonden niveau was in gebruik vanaf het ontstaan van de hoeve. Boven de zavelrijke moedebodem werd een dik pakket gitzwarte aarde met een enkele scherf teruggevonden. Enige onderverdeling in lagen of zones bleek uiterst vaag te zijn en was louter gebaseerd op de vochtigheid en vastheid van de grond. Dit verschil is echter het gevolg van de stucturen aan de oppervlake. Puinlagen laten minder water door dan niet bedekte gebieden en geven zodoende een verschil in structuur. 90% van het materiaal kwam dus uit de bovenste 10 cm. Dit materiaal dateert uit de 16 de t.e.m. de 20 ste eeuw: een aanvullend bewijs dat er sinds de bouw van de hoeve geen ophogingen van het terrein geweest zijn. De dikke zwarte laag onderaan was echter wel een ophoging. Zoals in de gehele vlakte rond Sint-Katelijne-Waver bestaat de bodem van de site uit plaggen. De occasionele scherf die hier dus in stak is naar alle waarschijnlijkheid niet van het Hooghuis zelf, maar van de plaats van de plaggen. Deze ophoging met plaggen was nodig om de grond vruchtbaar te maken, aangezien de moederbodem namelijk uit zavelrijk zand bestaat. De insijpeling van regenwater deed nadien de verschillende plaggen in elkaar overlopen. Enkel de bodem onder de afgebroken aanbouw heeft nog zichtbare sporen van die plaggenopeenhoping. Het nagenoeg waterpas zijn van de oppervlakte kwam echter niet overeen met het reliëf onder de plaggenbodem. De zavelrijke moederbodem vormde in de buurt van het Hooghuis naar alle waarschijnlijkheid een heuvel (al zal verder onderzoek hiervoor een sluitend bewijs moeten leveren). Hoe dichter bij het Hooghuis, hoe minder dik het pakket zwarte aarde werd. Het Hooghuis werd dus op een natuurlijke hoogte gebouwd. Gracht en paalsporenIn de moederbodem werden acht paalsporen teruggevonden (allen vierkantig in doorsnede, de meeste van 20x20cm, met aangetipte punt); min of meer in een lijn. Voorlopig is de functie nog onbekend. Ze dateren in elk geval van voor de ophoging van de bodem met plaggen, en gezien het materiaal in de paalsporen zijn de palen tijdens de ophoging verwijderd. Ook werd een gracht teruggevonden die op de bodem waterpas was. Naarmate het reliëf van de moederbodem steeg werd de gracht dus ook breder en “dieper” t.o.v. het oppervlak. Vervolgens loopt de gracht onder het Hooghuis door. Later onderzoek aan de andere kant van het hooghuis zou het verdere verloop kunnen achterhalen. Mogelijke functie is een afwatering (gezien de waterpas bodem) of een perceelgrens. Aan beide zijden van de gracht werden paalsporen aangetroffen. Ten slotte werd een paardenskelet aangetroffen, half aan de rand en half in de gracht. Het door vocht aangetaste gebeente was uiterst poreus en kwetsbaar. Het hoe en waarom van dit skelet in de gracht is nog onduidelijk. Dat het paard met plaggen is bedolven sluit in elk geval uit dat de mens onwetend was over de aanwezigheid van het kadaver. Mogelijk heeft men een gestorven paard daar begraven omdat men het gebied toch ging bedekken met plaggen. Vondsten bij het skelet schuiven 1450 als datum naar voren. Tot slot werden enkele recente verstoring opgemerkt zoals elektriciteitskabel net onder het 0-niveau en een waterbuis (waarbij het ontbreken van kalkaanslag in deze leiding doet vermoeden dat deze aangesloten was op een waterput). Een openbare nog aangesloten waterleiding (in relatie met de openbare asfaltweg) die over de volledige site liep op een diepte van 70 cm werd eveneens aangetroffen. De machinaal gegraven sleuf ervan ging dwars door alle lagen heen. Deze leiding was onbekend bij de aannemer en de architect. Aangezien de kelderverdieping 1m50 diep zou komen lag die waterleiding dus danig in de weg. Bij de graafwerken zou ze, zonder het archeologisch onderzoek, opengebroken zijn met de nodige gevolgen. Gelukkig voor de werf kon de waterleiding afgesloten worden aangezien er toch niemand meer op aangesloten was en sprak de aannemer de volgende woorden: "toch handig zo’n archeologisch onderzoek." Wouter Yperman Krantenartikels (PDF formaat!)De Gazet van Antwerpen (6 juli 2005) |